Ja, hij paste. Het lukte altijd. Ergens in het huis bleef altijd wel een sleutel van die ene afgesloten kamer achter. Langzaam zette ik de deur op een kier.
Direct na onze aankomst was ik het huis doorgerend om te kijken of er soms weer een geheime kamer was. Die was er immers ieder jaar in het huis van de mensen met wie we van woning ruilden om vakantie te vieren. Een kamer waar de eigenaren voor de duur van hun afwezigheid hun kostbare spullen opborgen. Onbereikbaar voor spiedende blikken en brutale handen.
Ook wij hadden zo’n kamer in ons huis, al wisten wij uit ervaring dat onze gasten ook altijd in die kamer wisten te komen. We deden niet veel moeite meer om gesnuffel te voorkomen en lieten de kamersleutel quasi-nonchalant in de fruitschaal in de woonkamer achter. De deur zat wel op slot want het moest wel een beetje een sport blijven.
Ik gluurde door de kier. De deur in een keer wijd open gooien zou flauw zijn. Het ging erom spanning op te bouwen. Ik zag twee benen... Wat? Van schrik wierp ik de deur nu toch meteen open. Er zat een jongen vastgebonden op een stoel. Hij keek me aan en zei doodgemoedereerd: „Hallo. Ik ben Sven. Als je mij losmaakt, kunnen we spelen. Hou je van Stratego?”
Ik was verbluft.
Waarschijnlijk net zo verbluft als onze gasten waren over wat ze in onze gesloten kamer aantroffen.