Van beneden slopen gedempte geluiden de donkere trap op en hielden boven halt, zacht fluisterend achter de dichte deur. Martijn zat in zijn geruite pyjama op de rand van zijn bed, zijn ellebogen steunend op zijn bovenbenen, heen en weer wiegend met zijn bovenlichaam. Nog even en dan zou hij moeten opstaan, naar de deur moeten lopen om zijn gezicht tegen de kier te drukken en het ondenkbare te doen: zijn zwakke, ijle stem verheffen om het gefluister achter de deur te overtreffen. Door te wiegen probeerde hij de spanning te laten wegvloeien. Het spiraal van het bed kraakte. De stemmen achter de deur zuchtten. Martijn stond op en liep in het donker naar de deur. Op de tast, zijn vingers gleden over het gladde hout, vond hij de deurklink. De deur kon een klein stukje open, tot zover de speling van het haakje reikte. Door de kier wrong zich een streep licht naar binnen. De stemmen van beneden klonken luider. Na een minuut sloot hij de deur en tastte zijn weg terug naar het bed. Nog niet! Hij durfde nog niet. Wiegen, wiegen. De aandrang leek nu sterker dan eerst en het wiegen bracht geen verlichting meer. Martijn sloop weer naar de deur, bracht zijn mond bij de kier en hoorde zijn vreemde stem, die eerst fluisterde, daarna begon te spreken en uiteindelijk riep, steeds luider riep, tot hij het bedompte sloffen hoorde van zijn moeder die de trap opkwam.