Sjors sloop naar beneden om nog even een sigaretje te roken. De bewoners van Vrederust mochten ’s nachts eigenlijk niet naar buiten, maar binnen mocht je nergens roken. Toen hij beneden kwam, zag hij dat de buitendeur openstond. Vreemd. Hij slenterde voorzichtig de tuin in. Net toen hij een trekje genomen had en de rook omhoog blies, stootte hij tegen iets aan. Daar lag iemand languit op de grond! ’Godver, kan een mens zelfs ’s nachts niet even rustig liggen?’ zei een bekende stem. Het was mevrouw Sleutelaar! ’Maar wat doet u daar? Is er iets gebeurd? Moet ik een verpleger halen?’ riep Sjors. ’Nee, nee, alsjeblieft zeg, geen heisa. Ik lig gewoon even.’ ’Maar U krijgt het toch veel te koud zo?’ ’Koud worden we uiteindelijk allemaal. Ik ben gewoon aan het proefliggen.’ ’Proefliggen?’ ’Ja, voor als ik dood ben. Even kijken of het bevalt.’ ’Maar u kunt toch niet op de aarde blijven liggen als u dood bent? U gaat in een kist onder de grond, net als iedereen!’ ’Nee, geen kist, zonde van het hout. Gewoon op de kale grond. En laat me nu met rust.’ Sjors haalde zijn schouders op en sjokte mompelend weg.
De volgende dag zag hij mevrouw Sleutelaar in de gezelschapsruimte in een soort catalogus bladeren. ’Toch maar een kist uitzoeken?’ zei Sjors vrolijk. Mevrouw Sleutelaar keek verstoord op. ’Nee, natuurlijk niet. Maar de grond is me toch te hard. Ik denk dat ik een boxspring neem. Gaat een eeuwigheid mee, zeggen ze.’