Een split-second nadat hij de deur achter zich had dichtgetrokken, besefte Henk dat hij de huissleutels binnen in het slot had laten zitten. Met zijn autosleutel. „Luister even, Marlies,” had hij onlangs tegen zijn vriendin gezegd, op de pedante toon waaraan hij zich bij anderen zo kon ergeren, „als je de huissleutels aan de autosleutel hangt, weet je zeker dat je ze altijd bij je hebt.” Of niet, wist hij nu. Vertwijfeld keek hij om zich heen. De balkondeur boven stond op een kier, maar hoe kwam hij daar? De regenpijp? Hij was nog altijd vrij lenig en de behendigheid die hij bij de padvinders had opgedaan, zou hem kunnen helpen. Hij pakte de pijp met beide handen beet en werkte zich stap voor stap naar boven, als een Maleisiër in een kokospalm. Er begon iets te kraken. Net voordat hij een voet op de balkonrand kon zetten, schoot de regenpijp los en begon zich traag van de muur af te bewegen. Het kunststof materiaal was elastisch en het leek alsof Henk een polsstokhoogtesprong had gemaakt die nu als een film vertraagd en achterstevoren werd afgedraaid. Wonderbaarlijk genoeg landde hij precies op beide voeten. „Wat zijn wij aan het doen?” Henk keek om en zag een agent streng naar hem kijken. Met zijn gezette postuur en grote snor was hij de spreekwoordelijke dienstklopper. Zijn pedante toon en de adrenaline in Henks lijf maakten dat deze toen iets zei wat hij beter voor zich had kunnen houden. „Luister ‘s even, Bromsnor...”