Hier kon het toch niet zijn? Ik keek naar het vervallen huis dat vroeger een villa op stand moest zijn geweest, maar nu meer op de enig overgebleven rotte tand in een gesloopt gebit leek. Nee, dit was het niet, besloot ik en fietste door. Maar waar naartoe? Dit was wel de straat waar ik moest zijn en er waren verder geen huizen in de buurt. Doelloos doorfietsen was onzinnig. Ik keerde om, reed opnieuw langs het huis en keek nu iets brutaler naar het gebouw. De gordijnen voor de ramen waren gesloten. Gelukkig, zo kon niemand mij zien talmen. De donkere toegangsdeur leek zwaar en onneembaar. Doorfietsen? Terug naar huis? Acht kilometer zelfkwelling en zelfverwijt? Nee, het was nu of nooit. Ik stuurde mijn fiets naar de zijkant waar een klein fietsenrek stond en al twee andere fietsen geparkeerd waren. Auto’s zag ik niet. Misschien was er bijna niemand en kon ik niet onopgemerkt in de massa verdwijnen! Meteen alle ogen gericht op de nieuweling. Jong vlees! Ik voelde hoe mijn maag zich omdraaide. Toch deed ik mijn fiets op slot en besteeg het lage marmeren trapje naar de voordeur. Die ging inderdaad heel zwaar open. Een donkere gang leidde naar de ingang van de salon van waaruit muziek en rokerig gelach weerklonk. Verblind door fel licht stapte ik naar binnen. Enkele oudere mannen stonden aan de bar, de stoelen bij het raam waren leeg. COC Enschede, eind jaren ’70. Mijn gedroomde wilde homoleven was begonnen.