„Is het hier? Is dit de afslag?” mompelt de oude man. Hij zit over het stuur van zijn auto gebogen en tuurt naar buiten alsof het mistig is, maar de zon schijnt volop. Zijn mond hangt open. „Even rustig kijken, nee ik geloof het niet. Langzaam verder, rustig aan, het moet hier toch ergens zijn.” De eerste ongeduldige medeweggebruiker is al achter de tergend langzaam rijdende auto verschenen. „Ja, dit moet ’m zijn. Nu niet te snel, anders ben ik er voorbij. Wat een smalle inrit! Even een aanloop nemen.” Met moeite draait de man het stuur. De auto beweegt zich traag naar rechts en staat nu bijna stil. „Man, man!” roept de bestuurder van de achterliggende auto hardop. „Kan het nog langzamer? O wacht, hij parkeert hier geloof ik. God mag weten waarom. Kan ik er langs? Ja!” Opgejaagd door weer andere ongeduldige automobilisten, trapt de bestuurder zijn gaspedaal in. Maar precies op het moment dat hij wil passeren maakt zijn voorganger opeens, zonder richting aan te geven, een ruime boog naar links om de gewenste afslag te nemen. Onze volger trapt meteen vol op de rem, komt met een schok tot stilstand en knalt met zijn hoofd bijna tegen de voorruit want hij heeft zijn gordel niet om. „Godverdegodver! Wat een idioot!” „Mooie boog, al zeg ik het zelf,” denkt de bestuurder van de slome auto, die geen idee heeft van wat er zich achter hem heeft afgespeeld. „En mijn kinderen maar zeggen dat ik slecht rijdt.”