De man is lang en mager, keurig gekleed en beweegt zich langzaam naar zijn plek in de zaal, met voorzichtige bewegingen die breekbaarheid suggereren. Zijn laatste, nog donkere haren heeft hij vanaf de zijkant over zijn verder kale schedel gekamd. Hij draagt een dun gouden montuur op zijn forse neus. Van zijn gezicht valt geen emotie af te lezen, ook niet als zijn vrouw (dunne wenkbrauwen, hoog opgekamd zwart kapsel waaronder je een haarspons vermoedt) iets tegen hem zegt. Alles is al eens gezien, gehoord. Zijn ogen kijken overal doorheen, zijn blik is altijd op de verte, het onvermijdelijke einde gericht. Van het leven verwacht hij geen verrassingen meer. Hij heeft niets te wensen over. De opera zit hij stoïcijns uit, zijn applaus is zuinig, gereserveerd. Hij is notaris, denk ik, al decennia kantoor houdend in het zelfde gebouw in de zelfde cortile in de binnenstad. ‘Ragioniere’ staat er op een gouden plakkaat bij de ingang via welke in alle jaren van zijn carrière ontelbare wanhopige, boze, verdrietige en wraakzuchtige clienten hem hebben bereikt. Hij stelde hen gerust en wees op de onwrikbare, nuchtere lessen van de wet, die zonder emoties over winst of verlies beschikt. Zijn dagen verlopen met rustige regelmaat, geordend als de dossiers in de archiefkasten. Hij kan zich voorstellen dat ook het verslag van zijn leven over een paar jaar door de Schepper met een tevreden glimlach zal worden weggeborgen. Een voltooid, volkomen en tevreden leven, zonder bijzonderheden. Klaar om te verstoffen.