Het paradijs lag er perfect bij. Groene, zacht glooiende heuvels, klaterende beekjes met kristalhelder water, de dieren des velds die vredig samenleefden, vrolijk zingende vogels in weelderige bossen. De slang zat in zijn boom en keek wat voor zich uit. Plotseling hoorde hij gegiechel en keek naar beneden. Daar lagen twee naakte mensen. Zag hij het goed? Nee toch? Ja warempel! What the fùùùck! dacht de slang, die Ouwe Heer maakt er steeds vaker een zooitje van. Hij heeft ze echt niet meer allemaal op een rij. Je kan merken dat hij oud wordt, de scherpte is eraf. De vorige keer met die dwerg en die reus sloeg al nergens op, maar dit was het dieptepunt. Onder de boom lagen ze op het zachte mos, de eerste twee mensen. Hun naakte lichamen waren perfect geschapen: de een was donker van huid en had gitzwarte haren en diepbruine ogen; de ander was blank als room en had goudblond haar en ogen zo blauw als de hemel. De twee keken verliefd naar elkaar en hun ogen flonkerden. Het was liefde op het eerste gezicht. Te beschroomd nog om hun genegenheid rechtstreeks te uiten, kietelden ze elkaar met grassprietjes en lachten ze wat. De slang zag het met lede ogen aan. God, this time you really made my day, dacht hij. Niet te geloven toch: Adam en Evert, het eerste paar op aarde.