„Jij zou eens naar een coach moeten gaan.” „Een coach? Voor wat?” „Jij bent zo negatief over alles, je zou jezelf eens moeten horen. Altijd commentaar op tv- en radio-uitzendingen. Niks is goed. Je lijkt die Van Rossem wel.” „O, maar over Maarten weet ik niks slechts te zeggen.” „Dat bedoel ik. Je krijgt van mij een introductieles bij een goeie coach. Voor je zestigste verjaardag. Oud hè? Bijna dood.” „Dag Johan. Hoe voel je je vandaag?” „Net als gisteren.” „En dat is?” „Hetzelfde als eergisteren.” „Oké, ik zie al waarmee we hier te maken hebben.” „En dat is?” „Een als humor verpakte destructieve grondhouding, vol negatieve energie, verkocht als ’een nuchtere, realistische kijk op de wereld’, bij ons coaches ook wel bekend als het Van-Rossemsyndroom.” „Heeft mijn vrouw met u gepraat soms?” „Ook achterdocht is een veel voorkomend element bij dit ziektebeeld. Bij onjuiste behandeling kan dit ontaarden in paranoia.” „Zeg, ik ben geen patiënt! Ik ben hier alleen maar omdat mijn vrouw dat wilde. Zelf geloof ik niet in dit soort flauwekul.” „Een agressief-defensieve attitude, mmm, eens kijken. Als u het niet erg vindt, noteer ik vast mijn observaties. Handig bij onze volgende sessie. „Volgende? U dacht toch niet dat ik terugkwam?” „Van terugkomen is geen sprake inderdaad. U blijft.” „Ja, dàg.” Johan stond op en liep naar de deur. Hoewel, deur? In de geheel witte, klinische ruimte was geen deur meer te onderscheiden. „Zoals u ziet, nemen wij onze voorzorgsmaatregelen. Welkom bij het Van Rossem Herstellingsoord.”