’Jij geloof in leincalnatie?’ ’Reincarnatie?’ ’Ja.’ Chow lachte. De eigenaar van restaurant Chow Chow, waar ik regelmatig een maaltijd afhaal, geneerde zich niet voor het uitspraakprobleem dat alle chinezen eigen is. Integendeel. ’Niet echt,’ antwoordde ik. ’In China wel. Als ik doodga, wil ik telugkelen als een lettel van het alfabet.’ ’Letter van het alfabet? Dat is gek. Welke dan?’ Net iets te laat drong het tot mij door wat zijn antwoord zou zijn. ’De L.’ ’De L of de R?’ flapte ik eruit, weer net iets te laat beseffend dat dit een zinloze vraag was. ’De L.’ We barstten allebei in lachen uit. Maar of we om precies hetzelfde lachten, daar was ik niet zeker van. Tijdens al die keren dat we een praatje maakten terwijl ik op mijn maaltje wachtte, had ik gemerkt dat Chow over een vreemd gevoel voor humor beschikte. Hij was een beetje gek. ’En wat was je in je vorige leven?’ vroeg ik toen we uitgelachen waren. ’Een hond.’ Zijn ogen twinkelden. ’Welk ras?’ vroeg ik. ’Chinese. Chow Chow.’ Hij grijnsde alweer, maar ik hield me goed. ’En hoe is die hond gestorven?’ ’Hij ging naal de Chinees.’ Chows wangen zwollen op en hij stond op het punt om uit te barsten. ’Maar je bedoelt toch niet dat...’ Voordat ik mijn vraag kon afmaken, hoorde ik een van de personeelsleden uit het restaurant het eerste gerecht van die avond naar de keuken roepen: ’Twee maal gebakken blauwe tong. Well done!’