Jan sloeg harder op de deur. Nog steeds geen reactie. Hij knikte naar Gerard. Die tilde daarop de zware balk aan zijn hengels omhoog en om hem tegen de deur te laten beuken. Maar net voordat hij de balk zijn destructieve zwaai zou geven, kraakte de deur en ging deze langzaam open.
Er stond een verbazingwekkend klein vrouwtje in de deuropening. Haar gerimpelde gezichtje leek net een uitgedroogde perzik. Ze was geheel in het zwart gekleed en haar grijze haren zaten in een knot op haar achterhoofd gebonden. Ze keek de mannen streng aan en hield haar armen gekruist voor haar lichaam, als een schild.
„Goedemiddag, mevrouw. Zoals u in de laatste aanmaning heeft kunnen lezen, komen we een aantal van uw bezittingen in beslag nemen.”
Het vrouwtje trok haar wenkbrauwen op, draaide zich om en liep door de gang naar de woonkamer. Jan en Gerard keken elkaar verbaasd aan: dit ging veel gemakkelijker dan gedacht. Een halfuur later hadden ze voldoende waardevolle spullen verzameld om de schuld te dekken. Het vrouwtje had zwijgend toegekeken.
Op weg terug naar kantoor stopten ze even bij een snackbar voor een patatje oorlog. Ze liepen door de vlotte inbeslagname toch voor op schema. Toen ze later het kantoor naderden, zagen een oploop van mensen bij de ingang. Ze stapten uit. De kantooringang was een slagveld van verwrongen sponningen en versplinterd glas. Naast een half naar binnengereden, geruïneerde Canta stond het vrouwtje, wonderbaarlijk genoeg ongedeerd, zwijgend en met haar armen gekruist, als een schild.