Harry had er jaren voor gespaard en nu had hij hem op kunnen halen: de prachtige cabrio. Direct vanaf de garage ging hij ermee toeren. De wind streelde zijn haren, de zon verwarmde zijn gelaat en de 12-cilindermotor snorde als een intens tevreden kat. Hij leek wrijvingsloos over de weg te zweven. Opeens vielen hem de verkeersborden op. Hadden die er altijd al gestaan? Of waren ze nieuw? Eerst zag hij borden die aangaven dat er een bocht naar links of naar rechts naderde. Volkomen overbodig, dacht Harry. Net toen hij zich daaraan begon te ergeren, zag hij een bord met een verticale lijn. Betekende dat ’rechtdoor’? Dat was nog veel onzinniger. De borden volgden elkaar in hoog tempo op. Op een bord met een uitroepteken (gevaar?) volgde er een met de tekst ’Zoo’. Wat was dit voor onzin? Op de borden die daar op volgden, herkende hij achtereenvolgens een aap, een nijlpaard en een krokodil. Daarna weer een met een bocht naar links en toen een olifant. Een echte. Een olifant? Harry trapte bovenop de rem. Op de weg stond een grijze olifant die met zijn slurf het liftgebaar maakte. Harry’s mooie nieuwe auto stopte gierend op nauwelijks een meter van het kolossale beest. Poeh, dat scheelde weinig, dacht Harry. Wat nu? Ach waarom niet, dacht hij toen en liet het vriendelijke beest instappen. De wagen zakte vervaarlijk door. Gas! De grote olifantorenwapperden in de wind. Harry keek glimlachend opzij. Toch lekker, dacht hij, zo’n cabriolet.