’Blijven bewegen! Dat is de enige manier om het te redden.’ De televisieprofessor hupste de hele tijd als een marionet heen en weer. Ik werd er bijna misselijk van. ’Redden?’ vroeg ik. ’Ja: voorkomen dat je plotseling dood neervalt.’ ’O, zo krijgt Magere Hein je niet te pakken, bedoelt u?’ ’Precies. En het is ook nog eens goed voor je hersenen.’ Juist, dacht ik, nu is hij waar ik hem hebben wil. Hoewel ik hem maar een pedant en irritant mannetje vond, was ik verzot op de hersenplaatjes die hij altijd tevoorschijn haalde als hij iets wilde uitleggen. ’Hersenen?’ vroeg ik quasi-onschuldig om hem het laatste zetje te geven. ’Ja, ik zal het je laten zien.’ Hoera! Daar kwamen ze, de plaatjes! Maar ik juichte te vroeg. Tot mijn verbijstering klapte de professor zijn schedel open en gunde mij vrij zicht op zijn grijze cellen. Dit obscene beeld maakte dat ik van schaamte wegkeek. ’Nee, nee, opletten!’ riep de prof streng. Ik zag met afgrijzen hoe hij zijn rechter wijsvinger in zijn schedel stak. ’Kijk, hier zit het motorische centrum dat de lichaamsbeweging coördineert. En...’ Opeens viel de hoogleraar stil en keek als een verlamde pop beteuterd voor zich uit. Hij dacht een tijdje na en zei toen, nauwelijks verstaanbaar want hij kon zijn tong niet bewegen: ’Hit! Da as de uid-nop. Dluk e-en et jouw inger op ezelfde lek. An an i ij eer be-egen.’ ‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik moet mijn bewegingsquotum voor vandaag nog halen’ en rende weg.