Birkenschläger hield zijn liniaal in zijn rechterhand en keek met priemend felblauwe ogen uitdagend de klas in. Onder de leerlingen (en ook de leraren) van de Bataafsche Kamp gold hij als God de Vader. Alle leerlingen hielden hun adem in en iedereen veinsde onzichtbaarheid. Stefan bad dat hij de beurt niet zou krijgen maar Birkenschlägers blik bleef noodlottig aan hem hangen. De strenge vraag dreunde als de slag van een hamer door de klas en trof Stefan als een oordeel. ’Stefan! Kom hier en doe deze som voor!’ Birkenschläger grijnsde en wenkte hem met een besliste handbeweging. Stefan stommelde blind uit de schoolbank en schoof tussen de rijen naar voren. De som op het groezelige zwarte bord staarde hem stompzinnig aan en gaf niks prijs. Ik sta te dicht op het bord! dacht Stefan en verkrampte, het poederige witte krijtje hulpeloos in zijn hand. ’Kom op, ik weet dat jij het kan,’ klonk Birkenschlägers stem, haast goedmoedig nu. Het was waar, wist Stefan, hij loste alle sommen altijd met gemak op. Maar nu, hier voor de klas... Hij deed een stap naar achteren. Opeens zag hij het en begon te krabbelen op het bord. Het ging nu vanzelf. ’Juist,’ zei Birkenschläger, toen Stefan halverwege de uitwerking was. Er begon iets in hem te gloeien. Probleemloos beëindigde hij de opdracht en legde het krijtje weg. ’Heel goed!’ sprak Birkenschläger en stapte van de verhoging. Hij legde zijn hand op Stefans schouder en draaide hem naar de klas toe. ’Kijk, stelletjes ezels, kijk goed. Deze jongen zal het nog ver brengen.’ Birkenschläger blik dwaalde opnieuw langs de verschrikte gezichten. Opeens sloeg hij met zijn liniaal op zijn vlakke hand en riep: ’Klaas! Nu jij!’ Klaas? dacht Stefan. Dat worden rode billen! Kalm nam hij weer plaats op zijn bank. Zijn zitvlak tintelde van plezier.