Henk durfde, nu hij zich zover had laten gaan, niet meer naar huis. Toen het afscheidsfeestje van een collega zich naar een bar in de stad verplaatste, had hij nee moeten zeggen. Maar hij was te zwak. Hij hing aan de zoveelste toog van die avond. De meeste collega’s waren al afgehaakt. Keurig naar huisje boompje beestje. Alleen de jongste garde feestte nog door. Hun gelach klonk ver weg. Naar huis, nu? Greet zou hem met de grond gelijkmaken: Wat denk je wel? Ladderzat thuiskomen en denken dat je vrouwtje braaf met de aardappels op je heeft gewacht? Henk kon haar hele tirade al horen. Daarvoor hoefde hij niet naar huis. Nee, beter wachten tot het echt heel laat was. Morgen zou hij wel verder zien. Henk dronk tot in de kleine uurtjes door en wankelde toen naar huis. Gelukkig, alle lichten waren gedoofd. Heel voorzichtig opende Henk de voordeur. Duisternis alom. Alleen toen hij de huiskamer betrad, meende hij in het donker iets metaligs te zien flikkeren en bleef hij even staan. Totale stilte. Hij haalde opgelucht adem. Maar toen hij naar voren stapte om zijn sleutels op het dressoir te leggen, trad de robuuste figuur van zijn vrouw plots uit het donker te voorschijn. ’Je wilde zeker horen hoe het klokje thuis ook alweer tikt?’ riep ze. ‘Nou, zo dus!' De enorme klap waarmee ze de koekenpan op hem neer liet komen, kon hij maar ternauwernood met zijn elleboog afweren. Beng! galmde het door het hele huis.