Mijn collega is een droogkloot. De hele dag zit hij tegenover mij in zijn boeken te turen en zwijgt. Op mijn spaarzame pogingen tot een praatje reageert hij met afwerende opmerkingen. Ik erger mij steeds meer aan al zijn onhebbelijkheden (kuchjes, goedkeurend gemompel, quasi-ontspannen gefluit) en verdenk hem ervan dat hij mij er expres mee wil treiteren. Hij doet zijn best om heel intellectueel over te komen en daardoor voel ik mij een armzalige mislukking. ’s Avonds overvalt mij een peilloos gevoel van minderwaardigheid en drink ik meer dan verstandig is. Iedere dag ga ik naar de bibliotheek van ons onderzoeksinstituut om aan mijn collega te ontsnappen. Ik loop naar de boekenkast waar ik in het geheim een fles whisky heb verstopt, achter zeergeleerde werken die voor mij te hooggegrepen zijn. Na een paar slokken ben ik mijn minderwaardigheidscomplex de baas en kan ik het gezelschap van mijn hoogbegaafde kamergenoot weer aan. Vandaag voel ik me zo slecht dat ik direct naar de bieb ga. Ik loop naar mijn kast en blijf als versteend staan. Mijn collega is verdiept in een van de zeergeleerde boeken. ’Ah,’ zegt hij terwijl hij opkijkt. ’Ik vroeg me al af wie die goedkope troep dronk. Blended, dat is minderwaardig spul.Een echte kenner drinkt single malt.’ ’Ken je dit werk trouwens?’ vervolgt hij en laat me de omslag van het boek zien. ’Briljante expositie, en eigenlijk heel eenvoudig.’ Nadat hij het boek heeft teruggezet, loopt hij zonder mij nog aan te kijken fluitend weg.