17 februari 1746 Alles staat klaar. Morgen nemen Joannes en ik plaats in de klok en zullen we afgezonken worden. Vanavond bid ik tot God en vraag hem om bescherming. Mijn slaap zal niettemin kort en onrustig zijn. 18 februari 1746, ochtend Joannes ziet er bleek uit. Ik stel hem gerust hoewel ik zelf ook voel hoe de spanning al mijn spieren straktrekt. We nemen plaats op het bankje en merken dat de kraan ons optilt. Het schommelen maakt me een beetje misselijk. 18 februari 1746, iets later De luchtdruk onder de koepel neemt voelbaar toe. Joannes en ik spreken geen woord en kijken naar de donkere watervloer onder ons. Ik voel een beklemming op mijn borst, nog versterkt door het duikerspak dat ik aan heb. 18 februari 1746, eind van de ochtend We hangen vlak boven de bodem. We zien het wrak van de ’Goede Trouw’ vlakbij liggen. De gouden dukaten zijn binnen handbereik. Zoals afgesproken zal ik naar het schip zwemmen om de schat te zoeken terwijl Joannes in de klok wacht. 18 februari 1746, middag Ik ben onder de klok vandaan gezwommen en nader het scheepswrak. Het valt me op dat er een lichtschijnsel uit het kajuitraam komt. Binnen zie ik twee bemanningsleden aan een tafel waarop een grote stapel gouden dukaten ligt. Ze kaarten. Een van hen draait zijn hoofd en kijkt mij met lege oogkassen aan. Ik vlucht. 18 februari 1746, later De klok is verdwenen. Hoe ik ook zoek, ik vind hem niet terug.