Het is weer zover: er rijdt een truttenschudder voor me en ik kan er niet voorbij. En hoewel ik weet dat het niet hoort, kleef ik me aan de bumper van mijn voorligger vast en knipper met mijn lichten. Niet dat het helpt: de aftandse Panda sukkelt onverstoorbaar verder.
Kilometerslang verbijt ik mijn ergernis. Dan neem ik de afslag naar het postkantoor en lijk ik van mijn trage kwelgeest verlost. Maar nee: de Panda slaat zonder richting aan te geven af en parkeert op een invalidenparkeerplaats. Er stapt een klein kwiek vrouwtje uit, zonder in het oog springende lichamelijke beperkingen.
Ik parkeer verderop en sluip het kantoor binnen: ik wil niet dat ze mij herkent als de verkeershufter die haar heeft achtervolgd. De nummertjesautomaat geeft mij 103. Al snel is nummer 101 aan de beurt.
’Piep!’ Nummer 102 verschijnt boven het vrijgekomen loket. Niemand reageert. ’Volgende!’ roept de lokettist. Geen beweging. ’Piep!’ Mijn nummer! Ik loop naar het loket. Maar net als ik mijn cheque onder het loketvenster door wil schuiven, zegt een krakerig stemmetje vlak naast me: ’Sorry, ik heb nummer 102.’ Ik kijk opzij. Het Panda-vrouwtje! Van verbazing vergeet ik te protesteren als de lokettist haar alsnog voorrang geeft. Ik druip af.
Nu moet ik opletten want het volgende nummer dat zal verschijnen is niet mijn 103 maar 104! De Panda-bezitster heeft me in dezelfde positie gedwongen als zijzelf: ik zal brutaal bij een ander moeten voordringen wil ik ooit nog geholpen worden. Hoe is het mogelijk! ’Piep!’ Ik ren naar voren en ben als eerste bij het loket. En net als de bezitter van nummer 104 mij met toorn overlaadt, zie ik het vrouwtje de zaal verlaten. Even kijkt ze me recht in mijn gezicht. Er verschijnt een malicieus lachje op haar gerimpelde gezicht.