Gelukkig stapte ik deze keer niet zoals gewoonlijk zonder te kijken, routineus mijn krantje lezend in de lift, want toen de deuren openschoven was er alleen een leegte. Geen cabine. Ik schrok me rot. Langzaam schuifelde ik naar de drempel en gluurde heel voorzichtig naar beneden. Net als iedereen heb ik angst voor het dicht bij de rand van een afgrond staan. In diepte zag ik alleen de betonnen keldervloer. Opeens hoorde ik boven mij het gekreun van iemand die een grote inspanning verricht. Er kwam iemand aan een kabel naar beneden geklommen! „O, wat een geluk,” zei de man die als een professionele bergbeklimmer was opgetuigd met helm en mijnwerkerslamp en al. „Kunt u mij een handje geven?” Net op dat moment begonnen de liftdeuren te trillen en aanstalten te maken om dicht te schuiven. Snel stak ik mijn voet voor het verklikkerlichtje waarop de deuren zich met tegenzin terugtrokken. „Poeh,” zei de klimmer toen hij veilig op vaste grond stond. „Dank u wel. Ik was al uren op zoek naar een uitgang maar nergens gingen de deuren lang genoeg open.” „Maar..,” begon ik de voor de hand liggende vraag. „Ja, ik snap wat u wil vragen,” onderbrak de man mij. „Iedereen verklaart me voor gek, maar ik wil nu eenmaal een keer in mijn leven de K2 beklommen hebben.” „De K2?” antwoordde ik. „Maar dit is de K2 helemaal niet!” De man keek me ontzet aan. „Dit is de K3! De K2 is de volgende flat verderop.”