Toen de directeur van het rusthuis bij zijn kantoor arriveerde, zag hij dat mevrouw De Vries op hem stond te wachten. Deze begroette het ’goedemorgen’ van de directeur met een pijnlijke blik.
Eenmaal binnen begon mevrouw De Vries aarzelend aan haar relaas. ’Ja, hoe moet ik het zeggen. Voor mensen van onze generatie is het niet gemakkelijk om erover te praten. Vroeger zweeg je. Maar na dat gedoe met die Amerikaanse filmmeneer...’ ’Alles wat u mij vertelt, mevrouw, blijft tussen ons.’ ’O gelukkig. Het zit namelijk zo: ik ben eigenlijk eh ... ja, aangerand dus.’ ’Aangerand? Hier? In het tehuis?’ ’Nee. In de buurtsuper. Ik stond bij de vleeswaren en toen voelde ik dat iemand tegen mij op reed. Ik schrok, keek om en zag dat het meneer Scholten was.’ ’Scholten? Die keurige man?’ ’Echt waar, ik twijfelde eerst nog maar toen deed hij het nog een paar keer. Ik vluchtte en vergat helemaal mijn onsje ham mee te nemen.’ ’Maar heeft u getuigen? Zonder kan ik niets doen.’ ’Ja, dat is het juist: ik sprak er voorzichtig met mevrouw Cornelissen over en die bekende dat hij het ook bij haar deed.’ ’O mijn god!’ ’En nog veel erger dan bij mij. Op zijn hondjes, zei ze.’ ’Wàt?’ ’Ja, als hij haar in haar scootmobiel tegenkomt, gaat hij achter haar rijden en dan duwt hij haar met de bumper van zijn scoot voor zich uit!’ ’Ongelooflijk? En is ze bereid te getuigen?’ ’Nee, jammer genoeg niet.’ ‘Want?’ ‘Ze vindt het lekker.’