Ik had deur nog niet op een kier geopend of er schoof al een schoen tussen. O god nee, dacht ik, Jehova’s. Met tegenzin zwaaide ik de deur helemaal open en stond oog in oog met Gods vertegenwoordiger op aarde. „Goedenmiddag,” zei de man. „Wij komen namens De Heer.” „Dat was me al duidelijk,” bromde ik. „Maar ik heb geen interesse.” Dat antwoord was natuurlijk niet afdoende. „Dat is uw goed recht, meneer,” vervolgde de man, „maar als ik zo om me heen kijk, zie ik, met permissie, dat u onze diensten toch wel kunt gebruiken.” Ik was verrast door deze wending. Hadden de dienaars van de Heer een nieuwe tactiek ontwikkeld? Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. „Hoe bedoelt u?” vroeg ik. „Wij zijn hoveniers van De Heer, voor een goddelijke tuin.” De lach die dit komische antwoord in mij opriep, liet zich niet bedwingen en barstte naar buiten. Die bijbelse rakkers met hun oudtestamentische beeldspraak. Hoveniers van de Heer. Geweldig! „Neemt u het mij niet kwalijk, maar het klinkt nogal grappig,” verontschuldigde ik mij. „Dat gebeurt vaker, maar we komen echt namens hoveniersbedrijf De Heer en we mogen u een tuinrenovatie aanbieden voor een bespottelijk lage prijs.” Ik raakte geïnteresseerd en we kwamen tot een akkoord. Weken later was mijn hele tuin opnieuw beplant. Ik zag christusoog, dominee-op-de-preekstoel, engeltjeseten en adam-en-eva, godswondenkruid en nog veel meer. Alleen de judaspenning, die zich zo rijkelijk in mijn oude tuin had uitgezaaid, die judaspenning was nergens meer te bekennen.