Tingeling! rinkelt de deurbel vrolijk. De klant loopt naar de toonbank. ’Goedemorgen, meneer, wat kan ik voor u betekenen?’ vraagt de eigenaar van de zaak. ’Ik wens u een u een goede dag,’ zegt de klant. ’Dank u.’ De klant zwijgt. Na een korte, ongemakkelijke stilte kucht de eigenaar even en vraagt: ’Maar waarmee kan ik u van dienst zijn, meneer?’ ’Dat heb ik al gezegd: ik wens u een goede dag.’ De eigenaar recht zich en zegt: ’U wenst een goedendag? Is dat niet zo’n middeleeuws slagwapen? Dat hebben we niet. Wij verkopen alleen vreedzaam kinderspeelgoed. Geen geweren en messen, ook niet van plastic.’ ’U luistert niet: ik wens geen goedendag, ik wens u een goede dag.’ ’O.’ ’Precies.’ ’Nou, bedankt dan maar!’ ’Nee, nee, zo gemakkelijk gaat dat niet! Ik laat me niet zomaar wegsturen. Gaat u leveren of niet?’ ’Eh...’ ’Als ik het niet dacht, het is altijd hetzelfde met die aanbiedingen, het zijn allemaal lokkertjes maar als je eenmaal ter plekke bent is het er niet, o wat een pech, blablabla!’ ’Maar beste meneer, wat wilt u nou dat ik doe?’ ’Zorgen dat u een goede dag heeft!’ ’Dat is alles?’ ’Ja, dat vraag ik u al een kwartier!’ ’Oké, wordt geregeld.’ ’Fijn. Eindelijk. Was dat nou zo moeilijk? Tot ziens.’ De klant draait zich met een ruk om en verlaat de zaak.
Buiten blijft hij even staan en begeeft zich dan resoluut in de richting van de volgende winkel.