Lange Pier stond voor een dichte deur. Er was een briefje op de ruit geplakt: ’Wegens de betreurenswaardige ongeregeldheden die zich gisteren hebben voorgedaan, zijn wij genoodzaakt het restaurant tot nader order te sluiten. De directie.’ Restaurant? dacht Lange Pier. Het is godver gewoon een stomme kantine! Ongeregeldheden? We hebben gewoon ons vreten gepakt! Tot nader order? Wat een gelul! Daar kwam Manke Neel aangehobbeld. „Hé, Neel!” riep Pier. „Ze hebben de tent gesloten.” „Wat?” zei Neel. Hij versnelde zijn pas en kwam hijgend naast Pier staan. „Dat kannie. Hoe komme we nou aan onze prak?” Pier dacht even na en zei toen: „Zeg Neel, heb jij je breekijzer nog?” „Nee,” antwoordde Neel, „in beslag genomen. En met dat prul van de Gamma dat Anja mij gaf, kun je nog geen deksel van een kuippie margerine wippen.” „Weet je wat,” zei Pier toen, „we gaan naar ome Kees en laden ons helemaal vol. Op rekening van de instelling. Laten we de anderen halen.” In de snackbar van Ome Kees (ex-bajesklant) vlogen de kroketten, frikadellen, patatjes oorlog, kapsalons en flesjes pils over de toonbank. Er werd geschreeuwd, gelald en geboerd, tot Lange Pier het vertreksignaal gaf en de hele troep naar buiten stommelde. „De rekening kan naar de instelling, Kees,” riep Pier nog voordat de deur achter hem dichtviel. „Naar de directie.” Op het briefje van de kantinedeur verscheen daarna de volgende handgeschreven tekst: ’Tot nader order vreten we bij Ome Kees. Groeten van de Berenlullen en van Bal Gehakt.’